Startsiet
Tofällige Siet
Anmellen
Instellungen
Spennen
Över Wiktionary
Haftungsutschluss
Söken
schijf
Spraak
Oppassen
Ännern
Inholtsverteken
1
Nedderlandsch
1.1
Substantiv
1.1.1
Deklinatschoon
1.1.2
Hyponym (Ünnerbegreep)
1.1.3
Översetten
Nedderlandsch
Substantiv
schijf (
masculinum un femininum
)
Deklinatschoon
Deklinatschoon
masculinum/femininum
Singular
Plural
Substantiv
schijf
schijven
Verklenenfoorm
schijfje
schijfjes
Hyponym (Ünnerbegreep)
Hyponym
aanpuntschijf
alarmschijf
amarilschijf
bamischijf
belastingschijf
bladschijf
bolschijf
boomschijf
cd-schijf
citroenschijf
damschijf
dartschijf
draaischijf
gaatschijf
groeischijf
hamschijf
hechtschijf
kiesschijf
kleurenschijf
knieschijf
kopschijf
maaltijdschijf
magneetschijf
modelschijf
nasischijf
newtonschijf
nummerschijf
parkeerschijf
placido-schijf
polijstschijf
pottenbakkersschijf
programmaschijf
rammelschijf
randschijf
rekenschijf
remschijf
riemschijf
rompschijf
schietschijf
schopschijf
schuurschijf
sjoelschijf
slijpschijf
stofschijf
tariefschijf
treiterschijf
troetelschijf
tuimelschijf
tussenwervelschijf
zonneschijf
Översetten
Översetten [
ännern
]
Neddersaksch:
Vest Recklinghusen
:
Schiewe
Däänsch
:
TEXT
(da)
Düütsch
:
Scheibe
(de)
Engelsch
:
disk
(en)
Franzöösch
:
TEXT
(fr)
Freesch:
Noordfreesch (Föhr)
:
TEXT
Nedderlandsch
:
schijf
(nl)
Portugeesch
:
TEXT
(pt)
Spaansch
:
TEXT
(es)