Startsiet
Tofällige Siet
Anmellen
Instellungen
Spennen
Över Wiktionary
Haftungsutschluss
Söken
nemen
Spraak
Oppassen
Ännern
Inholtsverteken
1
Nedderlandsch
1.1
Verb
1.1.1
Hyponym (Ünnerbegreep)
1.1.2
Afledd Begrepen
1.1.3
Översetten
Nedderlandsch
Verb
nemen
Hyponym (Ünnerbegreep)
aannemen
afnemen
afscheidnemen
beetnemen
benemen
deelnemen
doornemen
gevangennemen
hernemen
innemen
kennisnemen
meenemen
ondernemen
ontnemen
opnemen
overnemen
plaatsnemen
samennemen
terugnemen
toenemen
uiteennemen
uitnemen
vastnemen
vernemen
voorinnemen
voornemen
waarnemen
wegnemen
Afledd Begrepen
afscheidneming
bewaarnemer
bewaarneming
bezitneming
franchisenemer
geldnemer
gijzelnemer
gijzelneming
herneming
hypotheeknemer
inachtneming
inbeslagneming
inbezitneming
inhechtenisneming
initiatiefnemer
inontvangstneming
kredietnemer
medeneming
neem-boom
neembaar
nemer
neming
opdrachtnemer
pandnemer
proefneming
verzekeringnemer
werkneemster
winstneming
wraaknemer
wraakneming
Översetten
Översetten [
ännern
]
Neddersaksch:
Oostnordseeplattdüütsch
:
nehmen
,
nähmen
Vest Recklinghusen
:
nïemen
,
nem'
Däänsch
:
tage
(da)
Düütsch
:
nehmen
(de)
Engelsch
:
take
(en)
Franzöösch
:
prendre
(fr)
Freesch:
Noordfreesch (Föhr)
:
nem
Nedderlandsch
:
nemen
(nl)
Portugeesch
:
TEXT
(pt)
Spaansch
:
tomar
(es)
,
coger
(es)