boot
Nedderlandsch
- boot (femininum)
- Mehrtall: boten Geslecht ok: (masculinum)
Afledd un verwandt Begrepen
- bootmotor, bootreis, bootschaar, bootsklamp, bootsman, bootsspaak, boottocht, bootvluchteling, bootwerker
- schip, schuit, vaartuig
Hyponym (Ünnerbegreep)
Tofel